In bad zie ik ze verbaasd, als
herfstbladeren onafhankelijk van mij, op de
waterspiegel drijven, twee knokige apenhandjes,
stakerige polsen – fleurs de cimetiere en
even verderop – twee smalle voeten, dunne enkels,
dunne benen – Ik zie mijn oma en hoe ze altijd door
stapte, nooit ziek was, Anna Blaman en Ida Gerhardt
las, tot ze negentig jaar oud – gewoon thuis ’s nachts
dood uit bed viel. De dominee van de Vrije Gemeente
preekte op haar begrafenis dat ze de stam
moeder was en na het slotkoor van de Matthäus:
Wir setzen uns mit Tränen nieder, moest ik
onbeschrijfelijk huilen – iets, waar ik totaal niet op had
gerekend, mijn dochter reikte mij zorgelijk haar
zakdoek aan.