Die eerste zoete lenteavond – de zon hangt roze aan de
horizon, zondagsrust, grazige weiden en de snelheid
waarmee wij er doorheen razen – auto’s voor ons, die
opzij deinzen, de helle flitsen van het blauwe zwaailicht
de sirene krijst – bezwerend mompelen van de zieken
broeder, de blikken stem op de intercom, de Eerste Hulp
geeft digitale orders, het luiden van kerkklokken op de achter
grond – En op het eenzaam stoeltje in de uitgestorven gang,
hoe ik zijn laarzen in mijn armen klem – in het helle witte vacuüm
mijzelf ontstegen ben. Als een plank ligt hij aan de monitor
Je hart stond stil zeg ik, je was bijna dood. Dat maak ik zelf wel
uit, wanneer ik dood ga, zegt de cowboy achteloos, tijd om te
gaan mijn lief, zie je de dunne sikkel van de nieuwe maan, hoor je het
roepen van de steenuil in de nacht – Een nieuwe lente wacht