De diepe stilte

De diepe stilte in de uiterwaarden –
glinsterend licht, de laatste wilde zwanen

klepperen klaaglijk oostwaarts – het vroege
voorjaar, in mijn eentje, in de boemeltrein – de

bomen kaal, verroeste spoorbruggen die zich met
deernis over de rivieren buigen, het verdronken land –

hen omvamen, troosten met het ongewis bestaan.
Ik zie knotwilgen met de voeten in het water, een

molen en een torenspits en dan dat beetje laag
hangende mist boven de weilanden – ze geven licht.

Hier staan nog van die aandoenlijke jaren twintig
boerderijen met van die domme gele raamkozijnen

waar de welvaart niet heeft aangeklopt. Hier ziet het
er nog uit zoals toen ik kind was – tot in de ziel

onaangetast.